Score
0%
1: Ik (lopen) naar de keuken.
2: Piet (gaan) morgen naar de markt.
3: Samen met Mark (gaan) ik morgen naar het festival.
4: Mohammed (worden) volgende week 13 jaar.
5: Ik (worden) later juf.
6: Om 11 uur (willen) ik naar de verjaardag van Bas gaan.
7: (Willen) jij later kapper worden?
8: (Worden) jij later automonteur?
9: Soms (rennen) ik heel hard naar de trein.
10: De auto (moeten) morgen wel starten.