Score
0%
Eerst geef je de persoonsvorm (pv) aan, daar komt dan een streepje onder te staan. Daarna klik je op de plaatsen waar een zinsdeelstreepje moet komen te staan. Vervolgens geef je het werkwoordelijk gezegde (wwg) aan, het onderwerp (ow), vervolgens het lijdend voorwerp (lv), de bijwoordelijke bepaling (bwb) en daarna het voorzetselvoorwerp (vzv). Lees hier de uitleg van het voorzetselvoorwerp. Let op: soms staat een bepaald zinsdeel niet in de zin.
1: Olga houdt van pindakaas.
2: Sena zoekt naar een nieuwe laptop.
3: Josje trouwt met Hans.