Score
0%
Eerst geef je de persoonsvorm (pv) aan, daar komt dan een streepje onder te staan. Daarna klik je op de plaatsen waar een zinsdeelstreepje moet komen te staan. Vervolgens geef je het werkwoordelijk gezegde (wwg) aan, het onderwerp (ow), het lijdend voorwerp (lv) en vervolgens het meewerkend voorwerp (mv). Let op: niet in alle zinnen staat een meewerkend voorwerp.
1: Ik geef morgen aan Piet een mooi cadeau.
2: De leerling geef ik een schop.
3: De leerling houdt van tuinieren.