Score
0%
Eerst geef je de persoonsvorm (pv) aan, daar komt dan een streepje onder te staan. Daarna klik je op de plaatsen waar een zinsdeelstreepje moet komen te staan. Vervolgens geef je het werkwoordelijk gezegde (wwg) aan, het onderwerp (ow), het lijdend voorwerp (lv) en vervolgens het meewerkend voorwerp (mv). Let op: soms staan er meerdere bijwoordelijke bepalingen in één zin en soms staat er geen bijwoordelijke bepaling in een zin.
1: Ik geef morgen een cadeau aan Linde.
2: Morgen ga ik naar mijn oma.
3: Hans zit op een mooi bankje.
4: Om half één ga ik naar de huisarts.
5: Ik zie een mooie, rode auto op het fietspad rijden.